Longread bij de aftrap van dit blog: directeur André Stuart over hoe het met Moria is, wat het kost om aan geld te komen, over systeemkramp en over waar het om gaat: leren vrij te zijn.
Dit is en blijft heel kwetsbaar werk.’ Het is het eerste wat André Stuart zegt over de jonge delinquenten, bij wie hij al bijna twintig jaar betrokken is. ‘Dat maakt het ook zo boeiend.’
André Stuart (47) is volwassen geworden met Moria. ‘Toen ik hier kwam waren sommige jongens in huis ouder dan ik.’ Nu constateert hij, met de verbazing die daarbij hoort, dat hij in de grote villa aan de rand van Nijmegen bij de ouderen hoort.
We verkennen het uitgangspunt van dit blog: Moria is een kleine club met een groot verhaal, die in haar twintigjarig bestaan misschien iets geleerd heeft van waar het om gaat in de omgang met een bijzondere en inderdaad kwetsbare doelgroep.
Stuart vindt het idee sympathiek, maar is voorzichtig. Misschien omdat hij, te weinig toekomt aan wat hij zelf ‘de poëzie’ van het werk noemt. ‘Er ligt steeds meer vast, als een jongen hier komt: zorgindicatie, financieringsvoorwaarden, psychologische en forensische rapportages… Voor je het weet is zo’n jongen alleen maar een problematisch verhaal. Het hoort bij ons om te zeggen: dat is allemaal waar, en toch…’
‘Als je met deze jongens omgaat moet je tussen de regels lezen. Dat is poëzie: er bestaan geen gesloten betekenissen. Dat geeft ruimte voor een andere ontwikkeling bij zo’n jongen. Maar het vraagt intuïtie en oefening om dat te zien en te helpen zien.’
Stuart heeft een verlegen, ontwapenend lachje. ‘Het klinkt een beetje potsierlijk, maar het is zo. En we komen er te weinig aan toe.’
1. Een cruciaal moment: afscheid van de vrijheid van de religieuzen
Vlak voor haar 20-jarige bestaan staat Stichting Moria op een cruciaal punt. De financiële steun van de religieuzen, die het project vanaf het begin financierden, houdt in 2015 helemaal op, na tien jaar van stapsgewijze afbouw. Dat heeft met name de afgelopen paar jaar tot grote inhoudelijke en organisatorische veranderingen geleid, die zich nog moeten bewijzen.
Het geld van de religieuzen, katholieke fraters en zusters, bood lange tijd veel vrijheid, omdat zij minder voorwaarden stelden en betaalden voor het werk, onafhankelijk van de precieze resultaten.
Stuart geeft een voorbeeld: ‘Een paar dagen geleden nog. Een van onze jongens, een betrokken knul, kwam terug, na een paar maanden in een verslavingskliniek. We hingen slingers op, coördinator Jan haalde taart en had een klein toespraakje bij de koffie, en hij ook. Hij was zo blij, zei hij, dat hij deze kans kreeg. En tegen de andere jongens zei hij: ik heb zo veel geleerd.’
‘Maar ’s avonds weigerde hij een urinetest. De dag erop deden we een wangslijmtest. Bleek dat hij de eerste dag alweer had gesnoven.’
Stuart is even stil. ‘Wat moet je dan doen? We hebben hem al zoveel kansen gegeven en we hebben een huis vol jongens die dat zien. We moeten nu echt stoppen. We kunnen hooguit zorgen voor een goede overdracht, dat hij naar een plek kan waar hij hopelijk verder kan. Dit soort teleurstellingen zijn er best vaak.’
In de oude situatie deed dit alleen de ziel pijn. Nu treft zo’n keuze ook de portemonnee. ‘Het traject van zo’n jongen wordt niet voltooid en kan dus niet gedeclareerd worden, terwijl we er wel ruimte voor hadden ingeruimd. Scheelt ons duizenden euro’s, voor we de open plek hebben ingevuld. Maar je kunt toch geen beslissing nemen over een jongen alleen vanwege het geld? Of moeten we alleen voor kansrijke jongens gaan? De twijfelgevallen maar geen kans meer geven?’
2. Betaald worden is duur – en je krijgt altijd minder dan afgesproken
Vanwege de afbouw van de subsidie van de religieuzen werkte Moria vanaf 2009 aan meer overheidsfinanciering. Moria werkt nu vrijwel geheel via de financieringssystematiek die binnen de GGZ gangbaar is. Daartoe werd een kwaliteitssysteem opgebouwd dat het vereiste HKZ-certificaat kreeg.
HKZ staat voor Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector. Het betekent dat Moria ‘goed georganiseerd is, de kwaliteit van het werk meet en de kwaliteit voortdurend verbetert’, heet dat. Elk jaar volgt een toetsing, elke drie jaar een nieuwe certificering. Op grond hiervan kan Moria zaken doen met het Zorgkantoor, dat de AWBZ-gelden beheert, en vooral met de DForZo, de Directie Forensische Zorg van Justitie, dat de justitieplekken inkoopt.
Tot zo ver niets aan de hand (tenzij je niet gelooft in ‘voortdurende kwaliteitsverbetering’). Maar: Moria moest hiermee ook kiezen voor een zwaardere doelgroep: jongens met meervoudige problematieken. Voor begeleiding van wat we maar even de ‘gewone probleemgevallen’ zullen noemen is nergens geld te krijgen.
De financiering zorgt echter voor minstens twee hardnekkige problemen.
‘Ten eerste is het inrichten en onderhouden van zo’n systeem, nodig om een afspraak te maken met het zorgkantoor, heel duur’, zegt hij. ‘Ik wil niet als Calimero klinken, maar wij zijn een kleine instelling. Alle regels waar wij mee te maken hebben, zijn ontworpen voor grote instellingen. Dat geldt ook voor het verantwoorden van wat we gedaan hebt, volgens rekeningsschema’s, accountants. Het past niet bij onze schaal en bij wie wij zijn.’
Ten tweede lukt het onvoldoende om het contract uit te nutten, zoals dat heet. Er zijn zoveel beren op de weg, voor je een jongen op z’n plek hebt. Absurde dingen. Jongens die op straat zijn en hier graag willen wonen, aan de slag willen, maar door een of andere bureaucratische regel krijgen we het niet rond. Dat gebeurt. En telkens als er iets niet lukt, kost het geld of krijg je je geld niet.’
In 2013 leed Moria, voor het eerst in haar bestaan, een substantieel verlies: 85.000 euro op een begroting van ruim een miljoen. ‘We hebben wel gespaard en zijn financieel gezond, maar je wordt er niet blij van’, zegt André. ‘Ik vrees dat we komend jaar moeten bezuinigen.’
3. Het plaatsingssysteem suggereert controle, maar creëert kramp
De financiering is gebonden aan indicering in zes zorgzwaartepaketten. De neiging is steeds meer om de ‘lichtste gevallen’ alleen nog ambulant te begeleiden, vanwege de bezuinigingen. ‘Een jongen op een kamer waar af en toe iemand langskomt’, schetst Stuart. ‘Het kan soms wel, maar de resultaten worden volgens mij overschat.’
‘Het hoort bij Moria om een huis te hebben zoals dit: een groot huis, de spil waar alles om draait. Van daaruit begeleiden we ook ambulant, in Moria Buiten, maar dat zijn vooral jongens die hier hebben gewoond. Op zo’n plek, met alle mensen die er samen wonen en werken, kunnen dingen gebeuren: in een gemeenschap van mensen. Dat past ook bij de traditie waar we in staan.’
‘Ons uitgangspunt is altijd geweest: wij staan naast jou, maar jij moet het doen. Het is geen optelsom van indicatie + programma = resultaat. Daarom willen we werken met jongens die wat willen en kunnen, die niet helemaal platgelabeld zijn en daarin zijn gaan geloven.’
Maar de keuze van instelling en jongen voor elkaar staat onder druk. De indicaties worden, gek genoeg, niet afgegeven door de instellingen die met de jongens werken of door het Zorgkantoor, dat het beschikbare geld verdeelt, maar door het het CIZ: Centrum Indicatiestelling Zorg. Stuart: ‘Hun opdracht is te bezuinigen. En dus geeft men minder en lichtere indicaties af.’
Vervolgens is er een plaatsingssysteem per computer. ‘Justitie wil dat er in elke instelling iemand over de trajecten gaat. Die kijkt in de computer. Daarin staat welk zorgzwaartepakket een jongen heeft, bijvoorbeeld GGZ C2, en waar welk pakket is ingekocht.’
‘De bedoeling is dat de laatjes die ingekocht zijn precies gevuld worden. Niet te veel of te weinig, dan gaat het mis. Wij krijgen minder geld als we “onderproduceren” – alleen het woord al – maar we hebben ook een probleem als we te veel doen, bijvoorbeeld door een jongen wat langer in huis te houden, omdat wij dat nodig vinden.’
Stichting Moria organiseert het altijd zo dat een jongen die in de gevangenis zit kan komen kijken – en bekeken kan worden. ‘Mensen die in de gevangenis werken, snappen heel goed dat dat nodig is. Maar het mag eigenlijk niet, het kost geld.’
‘Het IFZO, Informatiesysteem Forensische Zorg, ziet het liefste een klant met een profiel en dat wij aangeven of we plaats hebben. Ze zien het contact tussen jongens en ons als gedoe, als ruis. Maar wij willen elkaar in de ogen kunnen kijken. Met een deskundige erbij, een forensisch psychologe, die een advies geeft of het haalbaar is.’
4. Waar het eigenlijk om gaat: vrij leren zijn
Door alle systeemdruk kan de kern van het werk uit het zicht raken. Als Stuart desgevraagd die kern beschrijft, wordt zijn taal zoekender, beeldender. Ik geef het maar even als gesprek weer:
Wat is belangrijkste hier?
‘Dat vrijheid echt tot deze jongens doordringt. Dat ze er van binnen iets van gaan snappen, dat ze vrij kunnen zijn. Vrij van oude problemen, van labels, stigma’s, schulden. En dat begint eigenlijk pas als ze hier buiten staan.’
Het klinkt ook beangstigend.
‘Er zitten veel kanten aan. Een ervan is: onder ogen zien dat er dingen zijn gebeurd die niet fraai zijn, en tegelijkertijd ervaren dat je de moeite waard bent. Jongens voelen zich vaak afgeschreven of minderwaardig. Durven geloven dat je een mooi mens bent, dat ervaren, daar gaat het om. Want het donkere, de gevangenis: dat zit ook diep in hun zelf.’
Een tweede is misschien: overspannen verwachtingen loslaten.
‘Er komen hier jongens binnen, die gewoon willen dat wij ze aan een goede vaste baan helpen en een huis. Maar dat gebeurt natuurlijk niet. Ze moeten uit een ander vaatje leren tappen. Het helpt als ze weten waar ze graag thuis zijn, zoals Danny die graag vuilnisman wil zijn. Breng ze maar eens op dat punt. Dat vraagt bij ieder mens een eigen aanpak, het vereist aandacht en geduld. En tussen de regels door luisteren.’
Je zei eerder: eigenlijk staat Moria nog in de kinderschoenen, om dat te ontwikkelen.
‘Misschien altijd wel. Bij elke jongen opnieuw.’
5. Verhalen vertellen over het en toch…
Het verhaal van André Stuart, directeur van Stichting Moria, wordt gekarakteriseerd door twee punten. Ten eerste de moeite die het kost om te blijven functioneren als kleine instelling in een zorgsysteem dat financiële schaarste creëert en te veel aandacht van de (kleine) organisatie vraagt. Stuart heeft geen illusies dat hij dat systeem kan veranderen. ‘Maar we kunnen wel vertellen wat het met ons doet, en dat het veel beter zou kunnen. Lichter. Vrijer.’
Het tweede is het verlangen om toe te komen aan de poëzie, het luisteren tussen de regels door, om jongemannen te helpen om zin te beleven in hun leven.
Op de vraag wat Moria hierover geleerd heeft, in de twintig jaar die hij voor het overgrote deel heeft meegemaakt, blijft Stuart een tijdje stil. Dan zegt hij, met aarzeling: ‘Dat we elkaar verhalen kunnen vertellen, over dat het anders kan. Vrolijke, tragische, gekke verhalen over dat en toch… Misschien is dat alles.’
25 augustus 2014